Voor sommige mensen zijn tenten, haringen en rugzakken dé ingrediënten van een ideale vakantie, andere brengen hun vrije tijd liever door in wat luxere oorden. Ik behoor tot die laatste categorie. Het aantrekkelijke van met een wc-rol over de camping sjokken heb ik nooit gezien, ik ging pas overstag toen m’n toenmalige vriend met zus naar Italië ging en ik hem op het laatste nippertje toch niet wilde missen. Die vakantie was geen succes, maar dat lag niet alleen aan het benauwde tentje, de klamme hitte of de opdringerige muggen. Toch ging ik een aantal jaren later, de herinnering was iets vervaagd, met m’n beste vriend kamperen in Luxemburg. Wat me vooral is bijgebleven zijn de grote glazen Moezelwijn, de onberispelijke grasvelden die eruitzagen alsof ze met een nagelschaartje werden bijgehouden en het verband om m’n hand. Ik had mezelf weer eens gesneden in plaats van de groenten op de snijplank. Dankzij die bellen wijn is het ergste kampeerleed uit m’n geheugen verdwenen.
De afgelopen weken komt het woord kamperen vaak in me op. Na de nachtmerrie waarin ik 1 augustus belandde, de verhuizing out of hell waarbij m’n stressniveau op het kookpunt kwam, heb ik voornamelijk gebroken nachten gehad. Elke ochtend lig ik vanaf kwart over 6 te wachten tot buur 1 de deur uit is, vervolgens buur 2 plus kind weg is – het trappenhuis is een klankkast, de deuren uit het jaar nul, het knalt er dus flink op los en mijn slaapkamer grenst aan de hal. Als ik dan denk dat de kust eindelijk veilig is en me nog even om kan draaien, komt daar buur 3 die haar huis begint te verbouwen. Althans zo klinkt dat op het laminaat in deze zeer gehorige flat waar volgens de makelaar geen benedenburen woonden. Na drie weken ben ik gesloopt. Ik heb nu ook te weinig energie en te veel aversie om de nalatige verhuurder, onbetrouwbare makelaar en onbeschofte aannemer terug te bellen. Een paar muren zijn half geverfd en kijken me mistroostig aan, erfenis van klusvrouw, schilderijen staan kriskras op de grond, lange elektriciteitssnoeren steken her en der uit de plafonds.
M’n nieuwe tapijt begint zelfs al slijtplekken te vertonen op de plaats waar m’n bureaustoel heen en weer rolt. Ik registreer het, meer niet. Niet alleen zit er nog geen deur in de douche, ook de living heeft geen deur. Dat werd pas echt een probleem toen ik voor het eerst de verwarming aanzette. Om toch een beetje warmte binnen te houden moest ik de wc-deur aan de gangkant openzetten. Kamperen is er niets naast. ’s Avonds laat sta ik op het bed te balanceren om het bovenraampje dicht te draaien. Toen ik net na de verhuizing nog aan het revalideren was ben ik een keer midden in de nacht tegen het raam aan gevallen. In een tent zit je veiliger. De eerste ochtend na de verhuizing wist ik het al. Hoe gehorig het was. Hoe hard de buren alles deden. Al die moeite, al dat geld, en dan 1 augustus terechtkomen in een huis zonder plafonds met een buurman die halfdoof is. Als ik alles geweten had, de verborgen gebreken… Ik hou het hier niet vol, ik wil alleen maar wég.
Marjelle