De hitte valt boven op me als ik de deur uitloop. M’n hoofd tolt een beetje, iets waar ik afgelopen zondag op het duizelfestival geen last van had. Het was er wel vredig in het Vroesenpark, maar vooral leuk om E. weer te zien na haar vakantie. Al vind ik het soms moeilijk om m’n verhaal kwijt te kunnen zonder dat het door haar bijna doodgeanalyseerd wordt. Ze benadrukt vaak zozeer de drijfveren van de ander dat ik af en toe het gevoel krijg dat er nauwelijks nog ruimte is voor het gewoon vertellen van dingen die me raken. Ik leg nog een plakje kaas op een schijf komkommer en neem een hapje.
Gisteren fietste ik naar Hillegersberg op weg naar de mij onbekende Bergse Plas die zo mooi is volgens andere E. Deze keer denk ik niet aan Hans, maar aan hij die lief is en toch ook weer niet. Het begin van een vriendschap lijkt te zijn gesmoord en de gedachte eraan leidt me af. Met de zon in m’n rug en de wind tegen me trap ik door het steeds groener wordende landschap over eindeloze fietspaden. ‘Rotterdam laat zich weer van z’n mooiste kant zien’, besef ik terwijl ik de plas in de verte zie glinsteren. Als ik op een gegeven moment langs een bord kom waar met grote letters ‘Hondenuitlaatgebied’ op staat, voel ik me meteen iets minder op m’n gemak. Aan de jongen met de prachtig helderblauwe ogen vraag ik of er ook een terras in de buurt is, hij wijst naar iets in de verte wat uiteindelijk alleen voor watersportleden blijkt te zijn.
Het is erg warm onderweg en ik besluit verstandig te zijn en niet nog een paar kilometer door te rijden op een lege maag maar terug te gaan naar Malle Babbe, het cafeetje waar ik eerder langskwam. Dezelfde grijzige man van begin zestig zit er nog, hij begroet me vriendelijk en we raken in gesprek. Algauw blijkt hij een zeer uitgesproken mening te hebben en niet echt gewend te zijn aan tegenspraak. Zeker niet van een vrouw, denk ik erachteraan. Ik trek me daar weinig van aan, maar betrap mezelf er wel op dat ik een paar keer u zeg en schakel terug naar jij.
Hij vertelt over zijn werk bij de politie in Den Haag, dat hij een van degenen is geweest die in 1992 aan de wieg heeft gestaan van het ‘handhavingsbeleid’ en een vriendje is van Lubbers. Ergens komt hij me wel bekend voor, maar meer ook niet. Hij heeft de hele wereld gezien, vertelt hij, Nederland is maar een heel klein onbetekenend vlekje op de kaart. Nu woont hij in Hillegersberg en heeft het daar prima naar z’n zin. Tijdens ons gesprek wordt iedere voorbijganger hartelijk begroet en worden de laatste nieuwtjes uitgewisseld. Er hangt een merkwaardige ons-kent-ons-sfeer en ik voel me even een vreemdeling in m’n eigen stad.
Hier zijn geen junks, vertelt hij trots, en er is maar 2% werkloosheid. We hebben buurtposten in elke straat, gaat hij verder, en alles wat niet deugt, vegen we schoon. Hij is het type ‘niet lullen, maar doen’, besef ik, terwijl ik hem observeer, maar dan de overtreffende trap ervan.
Als ik af wil rekenen, is er geen pinapparaat en contant geld heb ik ook niet bij me. Ik zeg tegen de vrouw achter de bar dat ik even geld ga halen en loop de deur uit.
‘Zie je wel, ze is tóch teruggekomen’, zegt hij tegen z’n terrasmaat als hij me even later ziet langsfietsen.
‘Natuurlijk kom ik terug’, antwoord ik glimlachend.
Marjelle
I am Mine Pearl Jam