Tagarchief: gedicht

The place to be

Afgelopen zondag

‘Wat een debielen toch hier allemaal, niemand zegt wat!’ roept de man achter me geïrriteerd, we staan in de rij voor koffie & thee. ‘Nou, dat debiele valt wel mee, hoor’, zeg ik, ‘ik wilde iemand voor laten gaan, maar die begreep het niet’. Hij mort nog wat, z’n vrouw doet alsof ze er niet bijhoort. Het is het type kortaangebonden man waar ik niet van hou. Voorzichtig manoeuvreer ik m’n dienblad door de ruimte en kies een tafeltje aan het raam. De thee in een soort van soepkom is inmiddels handwarm geworden en de kaas op de ciabatta smaakt bitterzoet net als de gedachte aan Scheveningen.

Daar had ik nu moeten zijn met I., lekker uitwaaien op een winters strand met schuimige golven om daarna weer warm te worden bij een van de vele vuurkorven die restaurant Columbus rijk is. Ik was er vandaag speciaal vroeger voor opgestaan en had me zelfs door de slechte wisselwerking met de NS niet laten weerhouden, daardoor moest ik via Gouda omreizen wat twee keer zo lang duurde. Soms heb ik zo’n behoefte aan natuur, aan onderweg en ergens anders zijn, dat ik er wel wat voor overheb. Maar toen vanochtend de telefoon ging en ik het bekende nummer op de display zag verschijnen, wist ik het eigenlijk al. Het strand moest nog even wachten helaas, want I. was ziek geworden.




ik kijk rond in la place, niet bepaald de gezelligste place to be en neem nog een hap van m’n ciabatta. je krijgt wel honger van dat eerder opstaan. ‘nu ik hier toch ben kan ik misschien ook even naar esprit, dat zit een aantal etages lager‘, bedenk ik, ‘het is de hoogste tijd dat m’n klerenkast wordt uitgemest en aangevuld met nieuwe spullen’. opruiming, letterlijk en figuurlijk, dat heb ik nodig op meer dan één gebied.

marjelle

the great escape patrick watson
 
de zee

De zee kun je horen
met de handen voor je oren,
in een kokkel, in een mosterdpotje,
of aan zee.
Judith Herzberg


Vonkelwater

De zon brandt op m’n arm, ik kijk naar de witgelakte motorbootjes voor me met op de achtergrond welig groen en hier en daar een dansende vlinder. Tonic met citroen wordt zo gebracht, er is geen wolkje aan de lucht op een paar schaapjes na, toch is het voor een groot deel schijn. In werkelijkheid speelt mijn leven zich niet louter af op terrassen in de zon al dan niet aan het water.

Vlakbij ligt een te grote hond aan een veel te lange lijn mij aan te staren. ‘Zou hij voelen dat ik niet op m’n gemak ben of heeft-ie toevallig een voorkeur voor broodjes kaas?’ vraag ik me af. Ik besluit nog een kop thee te bestellen als ik hond en getatoeëerde baas zie vertrekken. De rust keert weer, al is het aan de oppervlakte, vanbinnen knaagt het. ‘Grote liefdes raak je nooit meer kwijt. En dat hoeft ook niet. Verdriet en koestering’* stond er laatst in de reactieruimte en zo is het.

Een felwit pak en rode schoenen trekken m’n aandacht, na Aboutaleb is dit de tweede BN’er die ik tegen het lijf loop. Hij geeft samen met Herman den Blijker hotels een make-over, z’n naam weet ik niet. Ik hou er wel van als mensen en dingen omgetoverd worden, maar het moet geen extreme vormen aannemen. Een tafeltje verder zit een leuke man met lange krullen, jongensachtig, beetje druk, echt Rotterdams. De zon verstopt zich opeens achter donkere wolken en ik twijfel tussen teruggaan of doorfietsen het onbekende tegemoet.

Via een slingerpaadje steeds dieper het bos in beland ik ten slotte bij een hertenkamp. Ik klim op een van de bankjes om de dieren van bovenaf te fotograferen, maar dat schiet niet op met m’n 1.64m. Ik besluit tussen de spijlen door foto’s te maken, een vak apart blijkt later. Een pauw volgt me trots en nieuwsgierig, maar weet nog niets van stilteposes. Sommige herten komen op kruimels af die ik niet in m’n hand heb. Op het laatst zie ik nog een stoere eland die te beweeglijk is voor m’n camera. Later als ik de weg weer kwijt ben, word ik door een aardige student op het juiste pad gezet. Aan m’n linkerhand zie ik de Schone Lei liggen waar ik een glas wijn neem en geen laatste sigaret.
Marjelle

Vonkelwater

Ek het gedink
Ek het gedink dat ek jou kon vergeet,
en in die sagte nag alleen kon slaap,
maar in die eenvoud het ek nie geweet
dat ek met elke windvlaag sou ontwaak:

Dat ek die ligte trilling van jou hand
weer oor my sluimerende hals sou voel-
Ek het gedink die vuur wat in my brand
het soos die wit boog van die sterre afgekoel.

Nou weet ek is ons lewens soos ’n lied
waarin die smarttoon van ons skeiding klink
en alle vreugde terugvloei in verdriet
en eind’lik in ons eensaamheid versink.

Ingrid Jonker

Glass Ingrid Michaelson

*Aad Verbaast