De lucht is zomers blauw en steekt af tegen m’n rode shirt. Als ik nog lang in de zon blijf zitten wordt m’n gezicht dezelfde kleur. Ik leg even m’n pen neer en kijk over het groengrijze water naar de oude zeilschepen en strakke lijnen van de Willemsbrug. Dit is een uniek plekje Rotterdam.
Echt rustig is het hier niet, er wordt gewerkt en niet zo’n beetje. Het geluid van heien klinkt in m’n oor. Het contrast tussen het idyllische plaatje en het gestamp van heipalen is groot, toch is dat ook of júíst Rotterdam.
Ik denk aan allerlei dingen zonder kop of staart. Aan m’n ex-liefste vriend, Franse Willy, de les van vanavond, vorige week toen ik weer met griep in bed lag, een vriendin ver weg die ik gisteren voor het eerst in tijden gesproken heb, de beladen vraag die ik nog aan E. moet stellen, m’n broer die al maanden van de aardbodem verdwenen is, het glas witte wijn dat ik straks ga drinken, de toekomst die het verleden is volgens een bepaalde indianenstam*, de foto’s die ik nog ga maken, een zielsverwant die ik zo godsgruwelijk mis, m’n leven nu, de mensen die in m’n hart zitten en die ik heb verloren onderweg en vraag me af wanneer ik ooit weer iemand tegenkom die mij woordenloos begrijpt.
Ik voel de zon op m’n gezicht en neem nog een slok witte wijn waarin het ijs allang gesmolten is.
Marjelle
*’De mensen van dat volk zien het verleden voor zich liggen en voelen de toekomst in hun rug. Hun gezichten zijn naar de geschiedenis gekeerd, wat nog komen zal komt als een onvoorziene overval.’
Uit: Contrapunt Anna Enquist